Angst om te eten

ARFID en andere eetstoornissen

Eetstoornissen worden soms getriggerd door de sensorische kenmerken van voedsel. Renate Neimeijer doet bij de Rijksuniversiteit Groningen onderzoek naar ARFID, een selectieve eetstoornis met potentieel grote gevolgen.

Door Robert Heeg

Lekker in een appel bijten of een extra dot slagroom op de taart, voor veel mensen is dat niet vanzelfsprekend. Naar schatting lijden in Nederland jaarlijks ongeveer 200.000 mensen aan een eetstoornis. Het komt in alle lagen van de bevolking voor, maar het meest bij jonge vrouwen. Met name anorexia nervosa en boulimia nervosa beginnen doorgaans in de puberteit of jonge volwassenheid.

Extreem sensorisch gevoelig 

Een relatief nieuw erkende variant, die vaak bij kinderen en jongeren voorkomt, is ARFID: Avoidant/restrictive food intake disorder. De diagnose hiervan bestaat ruim tien jaar. Bij deze selectieve eetstoornis mijden mensen voedsel met een bepaalde kleur, textuur of smaak. Dit kan tot gewichtsverlies leiden en een tekort aan bepaalde voedingsstoffen en vitamines. Maar ook sociale activiteiten kunnen leiden onder ARFID-eetgedrag. 

Renate Neimeijer, onderzoeker/docent aan de Faculteit Gedrags- & Maatschappijwetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen, doet onderzoek naar onder meer deze eetstoornis. ‘ARFID houdt in dat je te weinig – in hoeveelheid of in variatie – eet, en dit ernstige gevolgen heeft voor je lichamelijke of psychosociale gezondheid. Het gaat bijvoorbeeld om kinderen die extreem sensorisch gevoelig zijn en heel weinig gevarieerd eten. Of iemand die eigenlijk niet goed aanvoelt dat hij honger heeft. We wilden beter snappen hoe de stoornis werkt.’

Flink verslikt

Symptomen van ARFID zijn divers. De stoornis kan zich uiten in een angst tijdens het eten, waarbij mensen heel lang op iets kauwen of kleine hapjes en slokjes nemen. Misschien is een kind bang omdat het zich een keer flink heeft verslikt in een bepaald product. Ook kunnen ze voedsel weigeren vanwege een bepaalde kleur of textuur. Sommigen eten steeds hetzelfde, want dat voelt vertrouwd en veilig. Of ze eten veel te weinig en hebben moeite hebben met het herkennen van honger; het kan dat zij na een paar happen al vol zitten. Eten doen ze omdat moet, maar plezier beleven ze er niet aan. 

Het vermijden van voedsel vanwege de sensorische kenmerken ervan, kan volgens GGZ Standaarden grote gevolgen hebben, zoals significant gewichtsverlies, voedingsdeficiëntie, verstoring van het psychosociale functioneren en zelfs een afhankelijkheid van enterale sondevoeding of orale voedingssupplementen. Een beter begrip van ARFID en andere eetstoornissen is dus essentieel.

Brug slaan

Naast haar onderzoek bij de Rijksuniversiteit Groningen werkt Neimeijer als klinisch psycholoog bij Accare, een instelling gespecialiseerd in kind- en jeugdpsychiatrie. Ze maakt er deel uit van het team voedings- en eetstoornissen. Ze ziet er kinderen en jongeren met uiteenlopende eetproblemen, zoals anorexia en ARFID. ‘Met mijn werk voor zowel de universiteit als Accare probeer ik een brug te slaan tussen wetenschap en praktijk. In de praktijk doe ik inspiratie op voor onderzoek en dit onderzoek draagt bij aan het beter begrijpen van (eet)stoornissen en effectieve behandelingen.’

Patronen doorbreken

Samen met collega-onderzoekers uit Maastricht heeft Neimeijer een boek gepubliceerd met behandelstrategieën bij ARFID. Belangrijk voor de behandeling is het ontdekken van de achterliggende reden van het gedrag. Dat gebeurt volgens Neimeijer voornamelijk met cognitieve gedragstherapie. Liefst wordt het hele gezin erbij betrokken zodat ingesleten patronen kunnen worden doorbroken. Exposuretherapie kan worden gebruikt om de angst voor bepaalde voeding weg te nemen; als kinderen kleine hapjes nemen en de structuur van een voedingsmiddel ontdekken, kunnen zij leren dat hun gedachten over eten niet kloppen.

Neimeijers studies naar de aantrekkende en afstotende kracht van voedsel leverde alvast interessante resultaten op. ‘Wat mij bijvoorbeeld opviel in het werken met jongeren met anorexia is dat zij hun lijngedrag extreem ‘goed’ volhouden. Dit in tegenstelling tot de meeste mensen die wíllen lijnen; die houden het vaak niet vol en komen soms zelfs aan.’

Lees voor meer uitleg over ARFID een eerder interview met Renate Neimeijer.